POTJESANGST
Tinne
Van Aggelpoel
Tinne Van Aggelpoel is kinesitherapeute van opleiding, met een bijzondere bekwaamheid in de pelvische reëducatie. Ze werkt in het Kleinbekkenkliniek van het Universitair Ziekenhuis Antwerpen waar ze kinderen en volwassenen met plas- en stoelgangsproblemen behandelt, en is verbonden aan de opleiding Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie aan de Universiteit Antwerpen. In 2021 behaalde ze haar doctoraat over de verlating van de zindelijkheid, onder leiding van Prof. Alexandra Vermandel.
Zindelijk worden is een proces
Vanaf de leeftijd van 2-3 jaar nemen de meeste ouders het initiatief om het potje boven te halen en te starten met de zindelijkheidstraining. Dat houdt niet alleen in dat het kind leert plassen op het potje, maar ook dat het kind zich bewust wordt van de aandrang om stoelgang te maken, dit kan duidelijk maken en de stoelgang kan ophouden tot aan het potje of toilet.
In vele gevallen verloopt dat zindelijkheidsproces als vanzelf, maar regelmatig stellen er zich toch problemen. We zien in de praktijk meer en meer kinderen waarbij vooral het zindelijk worden voor stoelgang moeizaam verloopt. Om de problemen goed te begrijpen, is het belangrijk om eerst toe te lichten wat we verstaan onder het ‘normale stoelgangsgedrag’ van een kind.
Wat is normaal stoegangsgedrag
Sommige kinderen maken elke dag één keer stoelgang, anderen slechts om de andere dag, nog andere meerdere keren per dag. En toch beschouwen we dit allemaal als normaal. Ook de vorm en hardheid van de ontlasting kan sterk verschillen. Een worstvormige stoelgang, die zacht en glad is van structuur is normaal.
Misschien heb je het zelf al opgemerkt, maar vele kinderen hebben een zeker ritme in hun ontlastingspatroon, een regelmaat die vaak als baby al kan worden gezien. Tijdens of kort na de maaltijd zullen kinderen stoelgang maken. Dit is het gevolg van een reflex tussen de maag en de dikke darm, het gastrocolische reflex. Het vullen van de maag zet de darm in werking waardoor ontlasting zal worden voortgestuwd tot in de endeldarm en je kind een aandrang voelt om te gaan.
De bekkenbodemspieren (sluitspieren) hebben een belangrijke taak in het kunnen ophouden van urine, maar ook van stoelgang en windjes. Rond de aars en de endeldarm bevinden zich twee (sluit-)spieren die we zelf kunnen controleren, maar die we meestal onbewust gebruiken.
Wanneer je endeldarm zich vult met stoelgang, zullen je hersenen het signaal ontvangen dat het tijd is om naar het toilet te gaan. Je hebt dan twee keuzes: of je houdt de drang op omdat je op dat moment niet in de buurt bent van een toilet, of je beslist om naar het toilet te gaan. Als je wil ophouden, zal je vanzelf de sluitspieren aanspannen, waardoor de aars dichtgeknepen wordt. Eens op het toilet zal de omgekeerde beweging gebeuren: de sluitspieren zullen ontspannen, waardoor de aars wat meer opent. In normale omstandigheden zullen we soms een lichte buikdruk geven om de stoelgang te helpen naar buiten schuiven.
Constipatie
Zindelijkheidstraining loopt niet altijd zoals we het zouden willen en zeker voor de stoelgang is de potjestraining een moeilijke fase. Dit is een leeftijd waarop jonge kinderen het makkelijkst constipatie ontwikkelen. Constipatie of verstopping wil zeggen dat het kind moeilijk naar toilet kan gaan, met eerder hardere stoelgang (losse keuteltjes of aan elkaar geplakte bolletjes stoelgang) en vaak slechts 2 of 3 keer per week stoelgang maakt. Soms heeft het kind buikpijn en zelfs vuile veegjes of echt verlies van stoelgang in het ondergoed. Als een kind enkele dagen geen ontlasting heeft gehad, kan er dan plots een grote hoeveelheid stoelgang komen, soms zelfs in die mate dat je de ontlasting niet in één keer doorgespoeld krijgt.
Een vicieuze cirkel
Als een kind de stoelgang té lang ophoudt, wordt de ontlasting harder en droger en kan het pijn doen tijdens het stoelgang maken. Een kind kan zo een angst voor pijn ontwikkelen, het potje en de pijn telkens aan elkaar linken, de ontlastingsdrang daardoor uitstellen of zelfs weigeren kaka te doen. Ongeveer 1 op de 5 kinderen gaat door een fase van ophouden en/of weigeren stoelgang te maken op het potje. Op het moment dat deze kinderen een ontlastingsdrang voelen, zullen ze zich heel typisch verstoppen achter het gordijn of onder de tafel, of een gespannen of gehurkte houding aannemen, om de drang tegen te houden. Als ouder heb je niet altijd door wat er aan de hand is. Doordat de ontlasting langere tijd in de endeldarm blijft zitten, zal er meer water aan worden onttrokken en wordt de stoelgang droger en dus harder.
De volgende keer wordt het dan moeilijker om de harde massa naar buiten te krijgen en kan het zelfs pijn doen. Hierdoor zal het kind onbewust de sluitspieren aanspannen en dus de stoelgang tegenhouden op het moment dat die naar buiten moet. Het idee dat kaka doen pijnlijk is, zal het kind onthouden, waardoor ze geleidelijk aan steeds meer de neiging hebben om de ontlastingsdrang uit te stellen.
Kleine ongelukjes
De grote hoeveelheden stoelgang in de endeldarm vormen na een tijdje een grote hoop die in de weg zit voor de zachte stoelgang die er bovenop komt en tussen de harde proppen naar beneden schuift. Het is dus goed mogelijk dat harde ontlasting zich afwisselt met diarree, we spreken dan van overloopdiarree. Doordat de bekkenbodemspieren de hele tijd de massa stoelgang moeten tegenhouden, worden zij vermoeid en kan de zachte ontlasting makkelijk ontsnappen. We zien dan vuile veegjes en soms zelfs grotere hoeveelheden stoelgang in het ondergoed, vaak zonder dat het kind zelf dit heeft gevoeld. We kunnen niet genoeg benadrukken dat een kind niet met opzet ongelukjes heeft voor stoelgang. Ouders zijn vaak ook verwonderd dat het kind niets komt zeggen of het zelfs niet ruikt. Maar onze eigen parfum ruiken we zelf na een tijdje toch ook niet meer?
Geef veel te drinken
Het terugkerend patroon van ophoudgedrag, pijn bij ontlasting en angst voor die pijn, kan alleen doorbroken worden door de stoelgang zo zacht mogelijk te houden, zodat het kind opnieuw leert dat ontlasten niet pijnlijk is en de spieren terug leert ontspannen tijdens het stoelgang maken.
Op zoek naar hulp of tips?
Herken je je kind in bovenstaande beschrijving van ophoudgedrag, pijnlijke ontlasting of constipatie? Dan is het raadzaam om je (huis- of kinder-)arts te raadplegen en je te laten begeleiden in de juiste aanpak van de stoelgangsproblemen. Op verwijzing van de arts kan een bekkenbodemtherapeut jou en je kind helpen in het vinden van de goede toiletgewoontes en het juiste (ontspannen) gebruik van de bekkenbodemspieren op het toilet.
Wil je graag meer lezen over de normale zindelijkheid en tips voor een vlot verloop van de zindelijkheidstraining? Dan is ‘Je kind zindelijk krijgen? Dat doe je zo!’ van Prof. Alexandra Vermandel een handige gids!
Je haalt het hier!